Brummel gaat op onderzoek

In de keuken is het lekker warm en tevreden zit Brummel aan zijn eigen tafeltje. Voor hem staat een pot met honing, een flinke beker met melk en een aantal boterhammetjes. Hij besmeert ze met een dikke laag honing en neemt een slokje uit zijn bekertje melk.

Gretig neemt hij een hap uit zijn boterham. ‘Oh, wat heb ik een honger,’ mummelt hij.

Zonder dat hij er erg in heeft loopt de honing uit zijn mondhoeken. Na zijn derde boterham slaat hij tevreden tegen zijn bolle buikje. ‘Nou Brummel, dat was nog eens lekker’ spreekt hij zichzelf toe en rekt zich eens flink uit. Voor het raamkozijn nestelt hij zich in zijn favoriete hoekje. Daar kan hij over het meer uitkijken en daar kan hij maar geen genoeg van krijgen. Op het water is altijd wel iets te zien. De wind giert rondom de woonboot en de sneeuw stuift tegen het raam. Hij drukt zijn neusje plat tegen het glas en voelt de kou. ‘Hi hi, dat is leuk.’

Met zijn pootje tekent hij een gezicht op het raam dat door zijn warme adem beslaat.  Als daar de lol vanaf is gaat hij op onderzoek uit. Dolend door de woonboot en niet wetend waar hij eigenlijk naar opzoek is ontdekt Brummel een dichte deur. Hij heeft geen idee wat er zich achter die deur bevindt en probeert hem te openen, maar er is geen beweging in te krijgen.

Plotseling hoort hij achter die deur een stem die roept. ‘Help help, haal me alsjeblieft hieruit. Ik heb het zo koud.’

Brummel begrijpt er niets van. Wie kan dat nou zijn. Met alle kracht die hij in zich heeft probeert hij de deur te openen, maar er is geen beweging in te krijgen. Hij moet op zoek naar een andere manier om de deur te kunnen openen. Hij laat zijn blik door de kamer gaan en dan ziet hij boven de deur een luik. Als ik dat luik open kan krijgen dan kan ik ook in die ruimte komen. Denkt Brummel. Hij besluit om via de kist en de kast naar boven te klimmen en dan te proberen of hij het luik boven de deur kan openen. Voorzichtig klimt hij naar boven en hij heeft al zijn kracht nodig om de grendel van het luik opzij te schuiven.

Opeens bedenkt hij zich. Wat als het nu één of andere engerd is. Ik denk dat ik maar beter kan wachten totdat oom weer thuis is. Nou ja zeg, ben jij nou een sterke en stoere beer, denkt Brummel.

Weer hoort hij het stemmetje roepen. ‘Help, help me.’

Brummel besluit om het luik toch te openen en kijkt het donker in. Even moeten zijn ogen wennen aan het donker en dan ziet hij dat hij via een trap naar beneden kan. Zijn kleine pootjes voelen voorzichtig of hij de traptreden beneden zich kan voelen. Stapje voor stapje klimt hij naar beneden. Eindelijk is hij beneden en zoekt met zijn ogen de ruimte af. Daar ziet hij een meisje zitten, ze huilt en ze trilt over haar hele lichaam van de kou. Angstig kijkt ze Brummel, die boven op haar schoot springt, aan. Ze gooit hem opzij en roept blij ‘Ik ben gered, ik ben gered.’ Ze tilt Brummel op en klimt via de trap door het luik de kast uit.

Brummel houdt zich muisstil. Niets wijst erop dat hij een bijzondere beer is. Het meisje pakt hem aan zijn donkerblauwe trui op en loopt naar de woonkamer. Daar gaat ze voor de haard zitten en warmt zich aan het vuur. Ze neemt Brummel op haar schoot en begint te vertellen hoe ze in die ruimte is gekomen.

‘Weet je beer. Ik ben een beetje stout geweest. Ik ben zomaar op deze boot geklommen en toen ik iemand hoorde lopen heb ik me verstopt. Maar toen ik weer naar buiten wilde kon ik de deur niet meer open krijgen. Mama en papa weten niet eens waar ik ben. Die maken zich nu natuurlijk doodongerust,’ snottert ze en pikt verdrietig een traantje weg.

Stevig drukt ze Brummel tegen zich aan en vertelt verder. ‘Het is vast niet ver, maar door al die sneeuw herken ik de weg naar huis niet meer. Wat moet ik nu doen?’

Brummel opent zijn ogen en zegt. ‘Wees maar niet bang. Ik ben een hele sterke beer en kan goed tegen de kou. Ik ga wel naar jouw papa en mama en vertel dat je veilig bent.’

Van schrik laat het meisje Brummel vallen. Hij valt met een plof op de grond en roept ‘Au…, dat doet pijn.’

Het meisje staat verstijft naar hem te kijken. ‘Dat kan toch niet. Een beer die kan praten, dat kan echt niet. Ik wil naar huis naar papa en mama,’ huilt ze. Ze wil weglopen, maar Brummel springt voor haar.

‘Niet bang zijn, ik ben het maar, Brummel. Ik ben maar een doodgewone beer. Je zou misschien mijn vriendinnetje kunnen worden?’

Het meisje doet een stap naar achteren en kijkt een beetje bang naar hem.

‘Niet bang zijn, hoe heet jij,’ vraagt Brummel?

Angstig kijkt ze hem aan en kruipt in een hoekje bij het raam. Brummel loopt naar haar toe en zegt ‘Kijk, ik ben nog helemaal heel en heb niets gebroken. Je hoeft niet bang voor me te zijn. Ik ben Brummel en ik woon hier bij mijn oom. Ken je hem?’

‘Ik zie heus wel dat je een beer bent, maar een speelgoedbeer kan niet praten. En die meneer die hier woont, ken ik ook niet. Ik heet Elsje en woon verderop in het dorp en ik vind jou stom.’

Brummel steekt zijn tong naar haar uit en zegt ‘Dus jij wil mijn vriendinnetje niet zijn? Dat vind ik jammer. Ik had gehoopt dat we samen de buurt zouden kunnen verkennen en leuke avonturen kunnen beleven.’ Hij kijkt haar onschuldig aan en houdt daarbij zijn kop een beetje scheef.

Elsje haalt haar schouders op en wandelt terug naar de haard. Daar nestelt ze zich in de grote stoel van oom. Vermoeid sluit ze haar ogen en valt in een diepe slaap.

Brummel aait haar over haar bolletje en dekt haar met zijn eigen dekentje toe. Daarna gaat hij aan haar voeten liggen en murmelt voordat hij in slaap valt “Nu weet ik nog steeds niet of je mijn vriendinnetje wil zijn.”

 

Einde