Brummel en het bange meisje

Brummel ligt heerlijk te slapen en zo nu en dan is er een licht snurkend geluidje hoorbaar. Hij ligt aan de voeten van het meisje dat hij uit de kast heeft bevrijd. Ze heet Elsje, maar dat is alles wat hij van haar te weten is gekomen. Van vermoeidheid is ze in slaap gevallen en Brummel is aan haar voeten gaan liggen, waar ook hij vrij snel in slaap is gevallen.

Elsje schrikt wakker en gaat rechtop zitten. Ze wrijft in haar ogen en kijkt voorzichtig naar Brummel. Had ze nu gedroomd of was het echt gebeurt. Elsje doet net alsof ze Brummel niet ziet en loopt naar het raam.

Brummel wordt wakker en lachend zegt hij. ‘Je gelooft het niet hè. Wees maar niet bang hoor, ik doe je niets. Ik ben echt, hier voel maar.’

Elsje draait zich om en zegt: ‘Je kunt me wat. Misschien ben je wel een hele slechte beer en wil je me pijn doen.’

Brummel wordt stil, buigt zijn koppetje en zucht. Maar hij onderneemt nog één poging om haar vertrouwen te winnen en zegt: ‘Mijn oom en mijn papa zijn de enige die weten dat ik een echte beer ben. Zij kunnen je vertellen dat ik heel lief ben.’

Langzaam loopt hij naar de haard en gaat op zijn rug liggen. Hij legt zijn poten in zijn nek en begint een liedje te zingen over een meisje dat erg bang is voor een teddybeer.

Elsje luistert maar half en kijkt om zich heen. Langzaam loopt ze naar het raam en tuurt over het meer. De wind is gaan liggen en de sneeuw dwarrelt nu in grote vlokken naar beneden.

Met één oog houdt ze Brummel goed in de gaten. Ze gaat in de vensterbank zitten en kan natuurlijk niet weten dat dit het lievelingsplekje van Brummel is. Ze trekt haar knieën op en legt haar armen eromheen. Daar dwalen haar gedachten af naar haar ouders, die haar intussen wel zullen missen en misschien doodongerust zijn.

Was ze nou maar nooit op onderzoek uitgegaan. Nu zit ze hier met één of andere beer die denkt dat hij echt is. Wat een onzin. Er zitten natuurlijk gewoon batterijen in die beer. Ja, dat moet het zijn. Achterdochtig kijkt ze naar Brummel, maar is er toch niet gerust op.

Haar buik rommelt van de honger en bedenkt dat het best al laat moet zijn.

Oh wat moet ze nou toch doen. Opeens spert ze haar ogen open. Verbeeldt ze het zich nou of komt er iemand aangelopen. Tussen de sneeuwvlokken door ziet ze een schim opdoemen. Ja hoor, daar is iemand. Met zijn hoofd gebogen komt de schim op de boot af en tot haar schrik herkent ze de man. Het is die man waar de meeste mensen in het dorp een beetje bang voor zijn. Ze duikt diep onder het raamkozijn en wacht angstig af.

‘Hallo Brummel, ik ben thuis. Wat een hondenweer zeg. Ik heb nog even wat boodschappen voor ons gehaald. Een nieuwe pot honing en nog meer lekkers.’

Brummel rent naar de deur en verwelkomt zijn oom. Oom pakt hem op en geeft hem een stevige knuffel. ‘Oom ik ben zo blij dat je er weer bent en we hebben bezoek.’

‘Bezoek, hebben wij bezoek. Dat is vreemd. Wie komt ons nou opzoeken. De meeste mensen in het dorp duiken al weg wanneer ik de straat inloop.’

Brummel loopt voor Oom uit en wijst naar het raamkozijn. Daar zit Elsje diep weggedoken in een hoekje en ze kijkt Oom met grote angstige ogen aan.

‘De deur stond open en ik was zo nieuwsgierig en ben naar binnen geslopen. Toen hoorde ik iemand komen en heb ik me verstopt in de kast, maar die werd op slot gedraaid,’ zegt ze zachtjes.

Oom begint hard te lachen en zegt. ‘Dat klopt, die heb ik op slot gedaan. Maar ik wist niet dat jij je daarin had verstopt. Hoe ben je er dan uitgekomen?’

Elsje vertelt het hele verhaal en oom luistert geduldig en maakt intussen een boterham en een beker warme chocomelk voor haar klaar.

‘Gelukkig was Brummel hier, anders was je misschien door de kou omgekomen. Vertel me maar waar je woont dan bel ik je ouders, want die zullen wel erg ongerust zijn.’

Elsje voelt zich meteen beter, maar toch vertrouwt ze het nog niet helemaal. Ze blijft die twee maar vreemd vinden. Brummel gaat bij Elsje op haar schoot zitten en oom probeerde haar gerust te stellen.

‘Je hoeft niet bang zijn meisje. Ik weet best dat mensen in het dorp mij een rare snuiter vinden, maar ik ben best aardig hoor. Tja, ik begrijp het wel. Als ik een volwassen vent met een beer zie praten, zou ik ook denken dat die niet goed bij zijn hoofd is,’ zegt oom lachend.

Elsje knikt en vindt dat daar wel wat in zit, ze tilt Brummel op en drukt hem tegen zich aan. ‘Brummel is echt lief hé meneer, maar wel een beetje raar dat hij echt kan praten en bewegen. Eerst dacht ik dat hij op batterijen liep, maar ik kon ze nergens ontdekken. Het lijkt wel alsof ik in een sprookje zit.’

Oom glimlacht en vertelt haar dat ook hij af en toe nog het gevoel heeft in een sprookje te zijn beland. ‘Lieve schat, laten we het maar als ons geheimpje bewaren. In het dorp denken ze toch al dat ik gek ben. Laten we dat maar zo houden, ja. Dat is voor ons allemaal het beste.’

Elsje knikt en zegt heel volwassen: ‘Dat ben ik helemaal met u eens.’

Oom belt de ouders van Elsje en die zijn zo blij dat ze terecht is. ‘We komen haar direct halen,’ had haar mama gezegd. Maar oom wil haar best wel even komen brengen en dat vinden ze goed. Elsje krijgt een dikke trui van oom aan. Die trui is haar natuurlijk veel te groot, maar hij houdt haar wel lekker warm. Brummel moeten ze achterlaten en zo verlaten Elsje en oom samen de woonboot. Ze draait zich nog éénmaal om en tot haar grote vreugde ziet ze Brummel voor het raam staan zwaaien. ‘Nu weet ik zeker dat ik niet heb gedroomd, Brummel is echt,’ en uitbundig zwaait ze terug en huppelt met oom mee naar huis.

En Brummel. Brummel vraagt zich nog steeds af of hij nu wel of niet een nieuwe vriendin heeft?

 

Einde
Brummel-de-Beer