Brummel leert tellen

Zoals gewoonlijk zit Elsje in de vensterbank en bewondert het uitzicht over het meer. Rondom de woonboot zwemmen de eenden vrolijk heen en weer. Ook Brummel, die op de schoot van Elsje ligt, bewondert het uitzicht en volgt de eendjes.

‘Kijk eens Elsje, die eendjes. Wat zijn het er veel hè. Ik zou willen dat ik kon tellen.’

’Zou je het willen leren Brummel?’

’Natuurlijk, maar wie wil mij het leren. Oom heeft geen tijd en hij zegt dat er geen school bestaat voor beren. Kan jij tellen?’ Gespannen gaat Brummel rechtop zitten en wacht op haar antwoordt.

‘Ja hoor, nog niet zo goed als de kinderen die een groep hoger zitten, maar ik kan wel al tot honderd tellen. Zal ik het je leren?’ Elsje haalt een zakje met muntjesdrop uit haar jaszak.

‘Wat heb je daar. Mag ik er inkijken,’ vraagt Brummel?

Voor Elsje er erg in heeft, zit Brummel al met zijn snoet in de zak met drop.

‘Wat is dat nou, is het lekker,’ vraagt Brummel?

‘Wil je proeven, maar als je het niet lekker vindt mag je het niet zomaar uitspugen hoor! Je moet het wel in de prullenmand gooien. Beloof je dat?’

‘Ja ja, geef nou maar,’ en snel stopt hij er één in zijn mond. Hij laat het dropje een paar maal door zijn mond draaien en hij smakt heftig. ‘Best lekker Elsje, maar ik vind honing toch lekkerder.’

‘Er bestaan ook honingsnoepjes, die zal ik de volgende keer voor je meebrengen. Maar je mag er niet te veel van, want dat is slecht voor je tanden. Als je te veel snoept krijg je gaatjes in je kiezen en dat doet vreselijk pijn!’

Brummel kijkt Elsje aan, haalt het dropje uit zijn mond en stopt het terug in het zakje.

‘Wat doe je nou. Dat is vies,’ en ze gooit het dropje met een boog precies in de prullenmand.

‘Hi hi,’ grinnikt Brummel en hij houdt z’n poot voor zijn mond. Ga je me nu leren tellen?’

Elsje knikt, neemt een paar dropjes uit het zakje en legt deze in het raamkozijn.

‘Nu moet je heel goed opletten. Om te beginnen ga ik je tot vijf leren tellen. Zie je die bomen daar staan, weet jij hoeveel dat er zijn?’

‘Nee gekkie, anders hoef je mij toch niet te leren tellen. Schiet nou maar op, ik popel om het te leren.’

Het zijn er precies vijf naast elkaar. Kijk maar goed wat ik nu ga doen. We gaan de bomen van links naar recht tellen. Weet je wat links is en wat rechts?’

Brummel schudt met zijn koppetje en zegt dat hij er niets van snapt.

‘Dit is mijn rechterhand,’ en Elsje houdt haar rechterhand omhoog.

’Dan moet dat je linker zijn. Makkelijk, kan niet missen,’ zegt Brummel.

‘Goed zo Brummel, je leert snel. Die boom daar aan de linkerkant, daar beginnen we mee.’

Brummel luistert aandachtig en heeft al snel door hoe het werkt. Iedere keer als Elsje een boom aan wijst, legt ze een dropje naast de andere. Voor Brummel er erg in heeft, kan hij al tot vijf tellen.

‘Dus het is één dropje, twee dropje, drie dropje, vier dropje en dit zijn vijf dropje,’ zegt Brummel.

‘Goed zo Brummel en tel nu de eenden die hier voor de woonboot zwemmen.’

Brummel telt en telt maar telkens is hij weer de tel kwijt omdat de eenden steeds door elkaar zwemmen.

‘Nou hoor, dan zwemmen ze daar en dan weer daar. Ik word er helemaal duizelig van. Ik kap ermee.’

Elsje moet hard lachen en zegt: ‘gefopt!’

Er zwemmen zoveel eenden, dat ook zij telkens de tel kwijtraakt. Elsje neemt Brummel mee naar buiten en zoekt zes stenen. Netjes legt ze de stenen op een rij en vraagt Brummel of hij ze wil tellen.

Brummel gaat op zijn knieën zitten en begint te tellen. Eén steen, twee steen,’ maar Elsje onder breekt hem en zegt: ‘Het is één steen, maar het zijn twee stenen. Dat geldt ook voor de dropjes die je hebt geteld. Het is één dropje, maar twee dropjes.’

Brummel kijkt Elsje aan en vraagt, ‘Wat is dan het verschil?’

‘Dat leg ik je later nog wel eens uit. Dus als het er meer dan één is dan worden het stenen of dropjes,’ antwoordt Elsje. Brummel zucht en begint opnieuw met tellen.

Brummel-leert-tellen

‘Eén steen, twee stenen en dan drie stenen. Eén dropje, twee dropjes, ja toch?’

‘Goed zo Brummel, ga maar door.’ ‘Vier stenen. Vijf stenen. Hè maar er is nog één steen over, hoeveelste steen is deze dan?’

‘Doe het nog maar een keer en dan vertel ik het je,’ zegt Elsje en Brummel begint opnieuw te tellen.

Na vijf pakt Elsje de laatste steen op, legt deze iets verder van de anderen en zegt: ‘Kijk, als ik deze steen bij de anderen neerleg, hebben we zes stenen.’

‘Dus deze steen is nummer zes, ja toch Elsje. Ik zie het al. Dus vijf met nog een steen erbij wordt zes.’

‘Goed zo Brummel. Vijf plus één is zes. Hoeveel vingers heb ik aan deze hand?’

Brummel begint te tellen, een, twee, drie, vier, vijf. Als hij de vingers op haar hand heeft geteld, begint hij aan de andere hand. Maar na zes weet hij het niet meer. ‘Het zijn er meer dat zes Elsje, maar ik kan niet verder tellen dan zes.’

‘Goed zo Brummel, tel maar hoeveel ik er nog over heb.’

‘Ik tel nog vier vingers, maar verder weet ik het niet.’

’Ik heb tien vingers of nee, eigenlijk 8 vingers en 2 duimpjes. Ook dat leg ik je later wel uit. Laten we je eerst maar leren tellen.’ Elsje telt hardop haar eigen vingers tot dat ze bij zes is en zegt: ‘Dit is zes en dan komt zeven, dan acht, negen en tien.’

Het wordt Brummel allemaal wat te veel. Hij raakt een beetje de kluts kwijt en heeft er geen zin meer in. Hij vindt dat hij vandaag wel genoeg heeft geleerd.

Elsje zegt dat hij goed zijn best heeft gedaan en loopt met hem terug naar binnen om weer gezellig in de vensterbank te gaan zitten. Toch wil Brummel nog één keer haar vingers tellen.

‘1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 9,’ telt hij.

´Nee fout Brummel, na de 7 komt eerst de 8 en dan pas de 9. Probeer het nog eens opnieuw,’ moedigt Elsje hem aan.

‘1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10, is het goed?’

‘Pluimpje voor Brummel. Goed blijven oefenen en de volgende keer overhoor ik je. Vind je dat goed?’

‘Is goed, maar nu ga ik naar buiten kijken.

Zwijgend kijken ze uit het raam en zien oom en de papa van Elsje het pad opwandelen. Elsje trekt haar jasje aan, geeft Brummel een berenknuffel en zegt dat hij goed moet blijven oefenen.

 

Einde