Brummel en de witte hoed

Het is al laat in de avond en Brummel zit heerlijk in het raamkozijn te turen naar de zon die langzaam achter de bomen verdween. Oom is druk bezig om het dek van de woonboot te schobben. Hij laat plotseling de dweil langs het raam zwiepen en Brummel schrikt ervan. Hij rent naar buiten en wordt door oom opgevangen. ‘Ik ben klaar Brummel, net op tijd voor het donker is. Nu ga ik jou iets laten zien wat je best leuk zult vinden,’ hij wandelt de woonboot binnen en komt terug met een hoed en een stafje waar aan beide uiteinde een witte knop zit. ‘Let op Brummel, ik ga je leren toveren. Ga daar maar op die boomstam zitten en kijk goed wat er gebeurt.’

Omdat het al wat schemerig is kan Brummel steeds minder zien en hij wordt overmand door de slaap. ‘Oom, ik heb er geen zin meer in. Ik ben moe en wil naar mijn bedje. Morgen komt Elsje en dan wil ik goed uitgeslapen zijn. Ik heb haar beloofd dat ik voor het raam op haar ga zitten wachten.’

Oom begrijpt er niets van. Vroeger vond iedereen het altijd leuk om naar zijn toverkunsten te kijken. Hij haalt zijn schouders op en legt de hoed naast Brummel op de boomstam. Voorzichtig tilt hij Brummel op en brengt hem naar zijn kamertje. ‘Welterusten lieve beer van me. Ga maar lekker dromen. Die hoed loopt niet weg.’

‘Dank je wel oom,’ fluistert Brummel. Sluit zijn oogjes en valt in een diepe slaap.

De voordeur staat open en buiten is het erg fris. Het licht boven de deur verlicht de omgeving en Brummel wandelt de loopplank op. Zijn blik valt op de toverhoed. Voorzichtig pakt hij hem op en dan begint de hoed plotseling te praten.

‘Ik zou, als ik jou was maar gauw teruggaan naar je bedje. Het is koud en er zit sneeuw in de lucht, straks word je nog heel erg ziek.’

Van schik laat Brummel de hoed los, die pardoes in het water waait. De hoed drijft weg en hij rent erachteraan. Hij rent zo hard hij kan en het lukt hem om de hoed nog net voor te blijven. Languit gaat hij op zijn buikje liggen en strekt zijn arm uit om de hoed te kunnen pakken, maar hij kan er net niet bij. De hoed verwijdert zich steeds verder van hem en verdwijnt in de duisternis. Bedroeft en met tranen in zijn oogjes ziet Brummel de hoed in het niets verdwijnen.

Nu is de toverhoed van oom verdwenen. Hij zal vreselijk boos op me zijn en hij zal me nooit kunnen leren goochelen of toveren, denkt hij triest. Als hij omhoogkijkt, ziet hij dat het is gaan sneeuwen, net zoals de hoed hem had voorspeld. De sneeuw valt met grote vlokken op zijn gelaat. ‘Plets,’ en een grote vlok valt bovenop zijn zwarte berenneus.

‘Bah, ik ga maar naar binnen. Vandaag was het zulk mooi weer en nu sneeuwt het. Ik ga maar lekker slapen en morgen, ja morgen ga ik die hoed wel zoeken,’ moppert hij.

Als hij de deur achter zich wil sluiten, staat oom voor hem en vraagt wat hij midden in de nacht buiten deed. Brummel schikt. Niet van oom, maar van de hoed die schuin op zijn hoofd staat.

‘Snel naar je bedje Brummel. Moet je ziek worden?’

Brummel kan geen vin verroeren en blijft maar naar de hoed op het hoofd van zijn oom staren. Oom zegt dat hij moet opschieten en duwt hem richting zijn bedje. Brummel begrijpt er niets van en kruipt snel terug zijn bedje in.

‘Ik heb die hoed toch echt horen praten. Ik weet het zeker,’ fluistert hij zacht.

‘Zeg Brummel, zou jij niet eens wakker worden,’ roept Elsje.

Geschrokken gaat Brummel rechtop in zijn bedje zitten en ziet Elsje in het licht van de zon dat door de patrijspoort schijnt. ‘Je zou voor het raam op me wachten en nu lig je nog te snurken als een oude beer,’ glimlachte ze. Kom snel uit bed, ik heb al boterhammen met verse honing voor je gesmeerd. En natuurlijk ook een lekker glas warme melk.’

Brummel snapt er niets van, Springt uit bed en als hij de woonkamer binnen wandelt ziet hij dat oom heerlijk bij de kachel zijn krantje zit te lezen. ‘Zo eindelijk wakker Brummel. Lekker geslapen? Je was ook zo moe gisteravond. Kijk eens uit het raam?’

Brummel loopt naar het raam en tot zijn verbazing ziet hij dat alles wit is. De sneeuw waar hij die nacht over had gedroomd, ligt er echt. Had hij nou wel of niet gedroomd? Zijn blik gaat in de richting van de boomstam en daar ligt de hoed er nog net zo bij als gisteravond. Het enige verschil was dat er nu een dikke deken van sneeuw op ligt.

‘Was het nou een droom of echt,’ mompelt hij in zichzelf.

‘Wat zeg je,’ vraagt Elsje?

‘Niets, ik denk dat ik nog niet helemaal wakker ben, maar hoe kan het nou dat er nu opeens sneeuw ligt. Gisteren was het nog zo lekker weer,’ vraagt Brummel.

Oom legt zijn pijp naast hem op het bijzettafeltje en zegt: ‘Ja Brummeltje, aprilletje zoet, geeft ook nog wel eens een witte hoed!’

 

Einde