Brummel en het gevaar

Kniezend staart Elsje naar buiten. Haar gedachten dwalen telkens terug naar haar nieuwe vriendje. Na haar avontuur met hem kan ze eigenlijk aan niets anders meer denken dan aan het kleine speelgoedbeertje dat echt tot leven kan komen.

‘Ik wil naar Brummel, ‘fluistert ze zacht.

‘Brummel,’ vraagt haar moeder. ‘Wie is Brummel?’

Brummel is een teddybeer. Hij woont bij die meneer die mij heeft thuisgebracht,’ antwoordt ze.

Haar moeder kijkt haar aan. Een volwassen man met een teddybeer. In het dorp gaan de wildste geruchte de ronde over die man. Hij zou met een teddybeer onder zijn arm door het dorp lopen. Eerst dacht ze dat ze een grapje maakte, maar laatst had ze hem inderdaad met een teddybeer zien lopen. Hij zong zelfs een liedje voor zijn teddybeer.

‘Was die man aardig. Heeft hij je goed behandeld?’

‘Ja hoor mam, hij is heel aardig. Het was mijn eigen schuld dat ik in die kast zat opgesloten. Ik had daar nooit naar binnen mogen sluipen. Dat was niet netjes van mij. Maar ik heb daardoor wel Brummel leren kennen. Hij is zo leuk.’

Moeder geeft geen antwoordt. Ze weet niet wat ze van dat verhaal moet vinden en besluit om na het avondeten vader maar eens te polsen en te vragen wat hij ervan vindt.

De volgende ochtend wordt Elsje wakker en gluurt door het gordijn naar buiten. De zon schijnt volop en teleurgesteld ziet ze dat de sneeuw al bijna verdwenen is. Eigenlijk, bedenkt ze zich, is dat helemaal niet zo erg. Nu kan ik vast zelf de weg naar Brummel vinden.

Na het ontbijt trekt ze snel haar rode laarsjes aan, maar dan vraagt moeder waar ze naar toe gaat.

‘Ik ga naar Brummel,’ antwoordt Elsje enthousiast.

‘Nee Elsje, je blijft voor de deur spelen. Je mag de straat niet uit. Papa en ik willen niet dat je nog eens naar het meer toegaat.’

‘Maar waarom niet. Ik wil naar Brummel de Beer,’ roept ze stampvoetend.

Het helpt niets en moeder vertelt haar nogmaals dat ze de straat niet uit mag.

Elsje gaat mokkend voor de deur zitten en stopt haar duimpje in haar mond. Ze weet best dat ze dat niet mag doen, anders gaan haar voortandjes naar voren staan. Dat hadden papa en mama al zo dikwijls gezegd, maar nu doet ze het lekker toch. Ze is boos.

‘Ik ga toch,’ zegt ze tegen zichzelf en snel rent ze de straat uit.

De smeltende sneeuw is papperig en vies geworden en haar rode laarsjes klotsen door de smeltende sneeuw.

Ik weet vast nog wel de weg naar de woonboot. De vorige keer ben ik er toch ook gekomen.

Plotseling blijft ze staan. ‘Hoe kan dat nou. Hier moet de boot toch ergens liggen,’ verward kijkt ze om zich heen en tuurt de weg af op zoek naar de woonboot. Ze kan hem nergens ontdekken. Misschien heb ik het wel gedroomd. Nee, dat kan toch niet. Ik weet zeker dat hij hier ergens moet liggen. Of toch niet, denkt ze en raakt een beetje in paniek. De wind blaast door haar veel te dunne jasje en Elsje rilt van de kou. Teleurgesteld gaat ze op een paaltje zitten en staart over het meer. Verderop ziet ze een aantal schepen achter elkaar varen. Papa had haar verteld dat de voorste boot dan de route vrijmaakt, omdat op sommige plekken het ijs nog te dik is om te kunnen varen. De voorste boot breekt dan het ijs en dan kunnen de andere schepen zonder al te veel moeite verder varen en zo hun vracht vervoeren. Ze wrijft in haar handjes en ziet dat ze rood zijn van de kou. Ze haalt haar schoudertjes op en besluit dat ze maar weer snel naar huis moet gaan. Maar zo eenvoudig is dat niet. Ze weet niet meer welk pad ze had genomen. Moet ze nu het rechter, of linker pad nemen.

‘Ik weet het niet meer. Nu ben ik alweer verdwaald. Oh, Brummel waar ben je nou. Je moet me komen helpen, asjeblieft,’ fluistert ze?

Zonder dat ze er erg in heeft loopt ze het gevaar tegenmoet. Ze bevindt zich op een mooie witte vlakte dat verdacht veel op een stukje strand lijkt. Plotseling voelt ze iets vreemds en zakt tot haar enkels in het zand. Wat ze ook probeert, ze kan er niet uitkomen. Het houdt haar als het ware stevig in zijn greep. Hoe meer ze probeert zich eruit te worstelen, hoe dieper ze wegzinkt. Elsje schreeuwt om haar papa en mama, maar niemand kan haar horen.

‘Ik kom je redden Elsje. Wees maar niet bang,’ roept Brummel die plotseling voor haar staat.

Zoekend kijkt hij om zich heen. Hij moet er iets op vinden om bij haar te komen. Opeens ziet hij twee lange planken liggen en legt deze over het zand. Voorzichtig kruipt hij op zijn knietjes naar Elsje toe en probeert haar omhoog te trekken. Het kost hem veel moeite, maar uiteindelijk lukt het hem haar te bevrijden en aan de kant te krijgen

‘Dat was op het nippertje Elsje, wat doe je hier? Dat zand is erg gevaarlijk. Het is drijfzand, dat heeft oom mij uitgelegd.’ Gelukkig dooit het nog niet zolang, anders was je nog dieper weggezonken..’ Elsje vertelt Brummel dat ze naar hem op weg was, maar dat ze het verkeerde pad is ingeslagen. ‘Gelukkig zag ik je voorbijlopen, anders had het heel slecht voor je kunnen aflopen. Dit is een heel gevaarlijk. Hier moet je maar nooit meer komen. Kom laten we gauw naar de woonboot gaan, dan kan je je even opwarmen en dan snel weer terug naar huis gaan. Ik breng je naar het einde van het pad, daarna weet je zelf wel weer de weg naar huis terug te vinden. Vind je dat goed?’

Elsje knikt en is gelukkig dat het gevaarlijke avontuur goed is afgelopen.

 

Einde